Samoerai vzw

Ga naar de inhoud

Hoofdmenu

Japanse woordenlijst

Technieken



A

   Age : opheffen, het opheffen

   Ago : kin

   Aiki : verbinden

   Aikido : ongewapende zelfverdediging, weg van de harmonie

   Atemi : slag, stoot, schop

   Atemi waza : kunst van het treffen op vitale punten

B

   Bo : ongeveer 2 meter lange stok

   Bokken : oefenzwaard

   Budo : alle japanse sportkunsten

   Bujitsu : gevecht zonder wapens

   Bushi loop : manier van geknield bewegen

C

   Chi : Chinees voor energie

   Chikara : kracht aanwenden, gebruik maken van de kracht van de partner



D

   Dan : meestergraad

   Do : weg, pad, je keuze

   Dojo :oefenzaal , waarin Do getraind wordt



E

   Edo periode : idem Tokugawa periode (1603-1868)

   Empi : elleboogstoot

   Eri : revers

F

   Funakoshi : stichter Karate-do (1869-1957)

   Fugagi : verdediging

G

   Gaeshi : tegenaanval, overname

   Garame : ineenstrengelen

   Gatame : houdgreep

   Genkotsu : kunst van aanval op vitale delen

   Go : vijf

   Go kyo no waza : 5 principes van techniek

   Goshi-waza : heuptechniek

   Goshin Jitsu : zelfverdedigingmethode van ju-jitsu en judo

H

   Hajime : begin

   Hakame : wapenrok

   Hapkido : Koreaanse zelfverdediging

   Hara : buik

   Hara-kiri : rituele zelfmoord

   Hachi : acht

   Hidari : links, linkerkant

   Hisigi : breken

   Hiza : knie

I

   Iai do : de weg van het zwaard trekken

   Ichi : één, eerste

   Ikkyu : eerste klasse

   Ippon : punt

   Irimi : een naar binnentredende beweging

J

   Jigo : verdediging

   Jigo tai : verdedigende houding

   Jime : wurging

   Jita kyoei : voorspoed en algemeen welzijn

   Jitsu : vaardig, kunst

   Jiu-jitsugi : kledij van de beoefenaar

   Jiu-jitsuka : beoefenaar(s) jiu-jitsuka

   Joseki : eerste plaats, gast in de dojo

   Jiu : meegaan en gebruiken maken van

   Ju : tien

   Judo : meegaand, werp, controle

   Juji : gekruist

K

   Kakato : hiel, hak

   Kaiten : omwenteling, draaiing

   Kamae : compatibele uitgangspositie/stand

   Kamiza : Ereplaats in de Dojo

   Kansetsu-waza : techniek van het overtrekken van de gewrichten

   Karate : kunst van de lege hand

   Kata : vorm, perfectie, stijloefening, schijngevecht

   Katana : zwaard

   Keikogi : judokledij

   Ken jitsu : de kunst van het zwaard

   Kendo : imitatie zwaardgevechten

   Ki : energie, geest, vitaliteit

   Kiai : uitroep om geest en lichaam te verbinden, het alles geven

   Kihon : fundamentele technieken

   Kimono : Japanse nationale klederdracht/ vest

   Kobudo : de weg van : verzameling van kleine wapenen

   Kodokan : levensschool, stichter ju-jitsu -judoka J.Kano

   Koshi waza : heuptechnieken

   Kote : pols

   Ku : negen

   Kumi kata : methode van vastpakken van kimono

   Kuzushi : evenwichtsverstoring

   Kyu-do : de weg van de boogschutter

   Kyu : leerlinggraad

L

M

   Mae : voorwaarts, voorkant

   Mae geri : voorwaartse trap

   Mae ukemi : voorwaartse val

   Maki-wara : stootkussen op verende plank

   Maté : stoppen

   Mawashi : draai

   Migi : rechts

   Mokuso : ogen sluiten

   Morote : met beide handen

   Musubi dachi : aandachtshouding

N

   Nage : werpen

   Ne-waza : grondvormen

   Neko ashi dachi : katstand

   Ni : twee

   Nippon : Japan

   Nukite : vingerstoot

O

   O : groot

   O-uchi-gari : binnenwaartse beenworp

   Obi : gordel

   Okuri : dubbel, twee paar

   Omote : de buitenkant

   Osae : insluiten, gewicht, druk

   Osae-komi : houdgreep

   Otoshi : neervallen, dropping

P

Q

R

   Randori : vrij oefenen

   Rei : groet

   Ritsu-Rei : buiging uit staande houding

   Roku : zes

   Ryu : school

S

   Sabaki : ontwijken, wenden

   Samurai : krijgsman

   San : drie

   Seishin : spirituele energie

   Seiza : knieënzit

   Sensei : leraar, meester

   Setsugi : kledij gedragen door jiu-jitsuka

   Seoi : dragend op schouder

   Shi : vier

   Shizen tai : gewone houding

   Sho-dan : hogere gordel (vanaf 1°dan)

   Sichi : zeven

   So-jitsu : kunst met de speer

   Sokuto : zijkant voet

   Sore-maté : stoppen (tijd verstreken)...einde

   Soto : buitenkant

   Sumo : Japanse worstelkunst

   Sutemi : opofferingstechniek

T

   Tai : lichaam

   Tai-Jitsuka : beoefenaar(s) tai-jitsu

   Tai sabaki : lichaamswending

   Tanto : mes

   Tatami : mat

   Te : hand

   Tomoe nage : buikworp

   Tori : hij die (de technieken) uitvoert

   Tsugi-ashi : het volgen van de voet

U

   Uchi : binnenkant

   Uchi komi : binnenkomen van een worp

   Ude garami : arm omstrengelen

   Uke : ontvanger van de techniek

   Ukemi : valbreken

   Ura : rugzijde

   Ushiro : van achteren

   Ushiro ukemi : achterwaartse val

V

W

   Wa jitsu : zachte kunst

   Waza : techniek

   Wu shu : martiale kunst

X

Y

   Yame : stoppen

   Yamé : ogen openen

   Yako : vitaal punt

   Yaware : oude naam voor jiu jitsu

   Yoko : zijde

   Yoko ukemi : zijwaartse val

   Yoshin : pit van de wilg (vrije vertaling)

Z

   Za : zitten

   Za Rei : buigen uit geknielde houding

   Za Zen : meditatie zithouding (concentreren)

   Zen : oosterse levensopvatting

   Zori : sandaal

   Zubon : broek


Gradensysteem


 
 
Terug naar de inhoud | Terug naar het hoofdmenu