Hoofdmenu
A
Age : opheffen, het opheffen
Ago : kin
Aiki : verbinden
Aikido : ongewapende zelfverdediging, weg van de harmonie
Atemi : slag, stoot, schop
Atemi waza : kunst van het treffen op vitale punten
B
Bo : ongeveer 2 meter lange stok
Bokken : oefenzwaard
Budo : alle japanse sportkunsten
Bujitsu : gevecht zonder wapens
Bushi loop : manier van geknield bewegen
C
Chi : Chinees voor energie
Chikara : kracht aanwenden, gebruik maken van de kracht van de partner
D
Dan : meestergraad
Do : weg, pad, je keuze
Dojo :oefenzaal , waarin Do getraind wordt
E
Edo periode : idem Tokugawa periode (1603-
Empi : elleboogstoot
Eri : revers
F
Funakoshi : stichter Karate-
Fugagi : verdediging
G
Gaeshi : tegenaanval, overname
Garame : ineenstrengelen
Gatame : houdgreep
Genkotsu : kunst van aanval op vitale delen
Go : vijf
Go kyo no waza : 5 principes van techniek
Goshi-
Goshin Jitsu : zelfverdedigingmethode van ju-
H
Hajime : begin
Hakame : wapenrok
Hapkido : Koreaanse zelfverdediging
Hara : buik
Hara-
Hachi : acht
Hidari : links, linkerkant
Hisigi : breken
Hiza : knie
I
Iai do : de weg van het zwaard trekken
Ichi : één, eerste
Ikkyu : eerste klasse
Ippon : punt
Irimi : een naar binnentredende beweging
J
Jigo : verdediging
Jigo tai : verdedigende houding
Jime : wurging
Jita kyoei : voorspoed en algemeen welzijn
Jitsu : vaardig, kunst
Jiu-
Jiu-
Joseki : eerste plaats, gast in de dojo
Jiu : meegaan en gebruiken maken van
Ju : tien
Judo : meegaand, werp, controle
Juji : gekruist
K
Kakato : hiel, hak
Kaiten : omwenteling, draaiing
Kamae : compatibele uitgangspositie/stand
Kamiza : Ereplaats in de Dojo
Kansetsu-
Karate : kunst van de lege hand
Kata : vorm, perfectie, stijloefening, schijngevecht
Katana : zwaard
Keikogi : judokledij
Ken jitsu : de kunst van het zwaard
Kendo : imitatie zwaardgevechten
Ki : energie, geest, vitaliteit
Kiai : uitroep om geest en lichaam te verbinden, het alles geven
Kihon : fundamentele technieken
Kimono : Japanse nationale klederdracht/ vest
Kobudo : de weg van : verzameling van kleine wapenen
Kodokan : levensschool, stichter ju-
Koshi waza : heuptechnieken
Kote : pols
Ku : negen
Kumi kata : methode van vastpakken van kimono
Kuzushi : evenwichtsverstoring
Kyu-
Kyu : leerlinggraad
L
M
Mae : voorwaarts, voorkant
Mae geri : voorwaartse trap
Mae ukemi : voorwaartse val
Maki-
Maté : stoppen
Mawashi : draai
Migi : rechts
Mokuso : ogen sluiten
Morote : met beide handen
Musubi dachi : aandachtshouding
N
Nage : werpen
Ne-
Neko ashi dachi : katstand
Ni : twee
Nippon : Japan
Nukite : vingerstoot
O
O : groot
O-
Obi : gordel
Okuri : dubbel, twee paar
Omote : de buitenkant
Osae : insluiten, gewicht, druk
Osae-
Otoshi : neervallen, dropping
P
Q
R
Randori : vrij oefenen
Rei : groet
Ritsu-
Roku : zes
Ryu : school
S
Sabaki : ontwijken, wenden
Samurai : krijgsman
San : drie
Seishin : spirituele energie
Seiza : knieënzit
Sensei : leraar, meester
Setsugi : kledij gedragen door jiu-
Seoi : dragend op schouder
Shi : vier
Shizen tai : gewone houding
Sho-
Sichi : zeven
So-
Sokuto : zijkant voet
Sore-
Soto : buitenkant
Sumo : Japanse worstelkunst
Sutemi : opofferingstechniek
T
Tai : lichaam
Tai-
Tai sabaki : lichaamswending
Tanto : mes
Tatami : mat
Te : hand
Tomoe nage : buikworp
Tori : hij die (de technieken) uitvoert
Tsugi-
U
Uchi : binnenkant
Uchi komi : binnenkomen van een worp
Ude garami : arm omstrengelen
Uke : ontvanger van de techniek
Ukemi : valbreken
Ura : rugzijde
Ushiro : van achteren
Ushiro ukemi : achterwaartse val
V
W
Wa jitsu : zachte kunst
Waza : techniek
Wu shu : martiale kunst
X
Y
Yame : stoppen
Yamé : ogen openen
Yako : vitaal punt
Yaware : oude naam voor jiu jitsu
Yoko : zijde
Yoko ukemi : zijwaartse val
Yoshin : pit van de wilg (vrije vertaling)
Z
Za : zitten
Za Rei : buigen uit geknielde houding
Za Zen : meditatie zithouding (concentreren)
Zen : oosterse levensopvatting
Zori : sandaal
Zubon : broek
Gradensysteem